"Marx als democraat" | Democratie en het einde van de politiek
Hoe verhoudt men zich dan tot Marx' beschouwingen over democratie? In de volgende bespreking van Marx' theoretische en politieke overwegingen en opmerkingen over democratie zal ik beargumenteren dat zijn teksten opmerkelijke verwijzingen en benaderingen bevatten naar een kritiek op de specifieke, hardnekkige sfeer van politiek, staat en democratie. Hij uitte zich kritisch over de specifieke logica van politiek en democratie. Deze logica kenmerkt de autonome sfeer van de politieke democratie en is constitutief voor de kapitalistische productiewijze. Hiermee bedoel ik: democratie staat niet tegenover kapitalisme, is niet het andere van kapitalisme, maar is noodzakelijk in het ideale gemiddelde van de kapitalistische productiewijze om de kapitalistische accumulatie te laten slagen. Dit vormt de materiële basis voor het feit dat democratie, volkssoevereiniteit, representatie en de scheiding der machten herhaaldelijk concrete vormen van burgerlijke heerschappij zijn en door de bourgeoisie zelf worden gebruikt als normatieve maatstaf voor de kritische beoordeling van kapitalistische omstandigheden. Zelfs als reële staten worden geregeerd door autoritairen, is de norm er altijd.
De sfeer van politiek en democratie is niet er een van vrijheid, zoals bijvoorbeeld Hannah Arendt beweert.
Marx presenteerde echter geen alomvattende theorie van de kapitalistische productiewijze in haar geheel, noch ontwikkelde hij een kritiek op politieke categorieën; hooguit vindt men observaties, sleutelwoorden en verwijzingen naar zijn basisinzicht. Dit komt overeen met de benadering die hij ook ontwikkelde voor de kritische analyse van de politieke economie: Marx komt tot de analyse van de interne organisatie van de kapitalistische productiewijze via een kritiek op de objectieve categorieën, de ideologische vormen en de alledaagse religieuze overtuigingen waarbinnen sociale groepen en individuen praktisch en intellectueel actief zijn. De logica van dit ideale gemiddelde is onontkoombaar voor de actoren. Ook in dit geval geldt dat mensen vrij handelen, maar niet onder omstandigheden die ze zelf kiezen.
De sfeer van politiek en democratie is geen sfeer van vrijheid, zoals Hannah Arendt bijvoorbeeld suggereert. Maar ze wordt ook niet louter bepaald door economische beperkingen. Zijn bepaalt het bewustzijn, jazeker, maar er bestaan specifieke beperkingen en handelingsvrijheid in politiek, economie en cultuur. Het moet benadrukt worden: zelfs in de economie bestaan er vrijheden van klassenpraktijken: ondernemers beslissen over investeringen of sluiten zich aan bij bedrijfsverenigingen om collectief sociale processen te beïnvloeden en hun macht en dominantie te behouden; arbeiders organiseren zich in vakbonden en strijden voor hogere lonen, kortere werktijden, en soms minder, soms meer, tegen uitbuiting en voor sociale alternatieven.
Maar het is ook waar dat de bovenbouw niet alleen vrijheid erkent, maar ook haar eigen vormspecifieke behoeften. Dit omvat het feit dat de politieke sfeer wordt bepaald door de maatstaf van het algemeen belang, door het principe van de politieke en juridische wil, door partijvorming of door representatie. De wil is constitutief voor de imaginaire relatie van politieke subjecten tot zichzelf: objectieve processen worden toegeschreven aan de handelingen van individuen; individuen moeten geloven dat ze vrije beslissingen kunnen nemen en hun wil vrijelijk kunnen volgen.
Er is een belangrijke formulering waarin Marx de resultaten van zijn onderzoek samenvat. Volgens deze formulering worden mensen zich in de ideologische vormen van politiek, moraal, recht of kunst bewust van de tegenstelling tussen de rijkdom van hun coöperatieve relaties en de bestaande productieverhoudingen, die hun ontwikkeling beperken en individuen in staat stellen zich de rijkdom van collectieve arbeid toe te eigenen voor hun eigen doeleinden. Volgens Marx spelen mensen deze conflicten ook af in deze bovenstructuren. Dit is een theoretische en methodologische overweging van verreikende betekenis. Want Marx zegt hiermee dat bovenstructuren geen sfeer van passiviteit zijn waarin materieel-economische relaties slechts worden afgebeeld, weerspiegeld of uitgedrukt. Hier materialiseert het zijn zich in specifieke vormen van bewustzijn, in de taal van het dagelijks leven waarin mensen communiceren en samenwerken met anderen, in tegenstellingen en strijd.
De superstructuren vertegenwoordigen vormen waarin mensen op specifieke manieren actief worden, vrij handelen, discussiëren over maatschappelijke ontwikkelingen en beslissingen nemen over hun gezamenlijke toekomst. Voor Marx zijn politiek, staat en recht geen bevoorrechte superstructuur, geen centrum van de maatschappij, niet het overkoepelende universele, maar één van meerdere superstructuren. Want het politiek-staat-universum is het universele van een bepaalde klasse. De superstructuren verschillen naargelang hoe, als specifieke vormen, de tegenstelling tussen productiekrachten en productieverhoudingen zich bewust wordt en hoe deze wordt opgelost volgens de logica van de betreffende sfeer. Samen vormen ze het veelzijdige, organische geheel van de kapitalistische productiewijze.
Het gaat erom de interne grenzen van de burgerlijke democratie zelf te overwinnen.
In het volgende zal ik enkele essentiële elementen uit Marx' teksten samenvatten waarin hij reflecteert op de koppige logica van politiek en democratie. Ik ben onder de indruk dat de jonge Marx een radicaal democraat was, hartstochtelijk toegewijd aan publieke besluitvorming, de republiek en de parlementaire democratie – een ware politieke universaliteit. Hij erkende echter ook al snel de tekortkomingen en inherente tegenstrijdigheden van de politieke democratie. Hij zag zijn kritiek bevestigd door het verloop van de revolutie van 1848 en de daaropvolgende contrarevolutionaire ontwikkelingen.
Democratische processen kunnen zich daarom niet van binnenuit vormen, vanuit goodwill, vanuit democratische houdingen en overtuigingen, of vanuit een beroep op de rationele normen van de Franse Revolutie, zoals gelijkheid en vrijheid. Democratiepraktijken – verkiezingen, parlementen, democratische procedures, een vrije pers, intellectuele interpretaties en theorieën, of alledaagse overtuigingen en houdingen – vertegenwoordigen op zichzelf concrete machtsverhoudingen die verbonden zijn met bredere relaties. Het zou een misverstand zijn om deze alleen in de economie te zoeken. De economie zelf is bedoeld om coöperatief georganiseerd en dus gedemocratiseerd te worden. Het doel is daarom de democratie te emanciperen van haar quasi-religieuze vorm, haar rationele inhoud te bevestigen en zo de interne beperkingen van de burgerlijke democratie zelf te overwinnen.
We kunnen zeker stellen dat Marx' werk gekenmerkt wordt door verschillende fasen: een vroege, filosofisch-humanistische fase van 1842 tot 1844, en vanaf 1845 met de teksten over de zogenaamde "Duitse Ideologie", en vervolgens de fase waarin Marx een wetenschappelijk programma nastreefde waarmee hij werkte aan een kritiek op de politieke economie. Zijn theorie, aldus Althusser, is voornamelijk vervat in "Het Kapitaal". Dit is een ruwe indeling. Het is waarschijnlijk juister om niet zozeer te spreken van een enkele breuk, maar van meerdere incisies en verschuivingen. (…)
Als we dit aspect van Marx' werk beschouwen, kunnen we grofweg zes fasen onderscheiden. In de periode tot 1844/45 hield Marx zich intensief bezig met vraagstukken van de democratische theorie; ik zou de werken uit deze periode in twee fasen willen verdelen. Voor de periode daarna kunnen nog vier fasen worden onderscheiden. Het thema democratie wordt gedefinieerd als een moment van klassenheerschappij en maatschappelijke arbeidsdeling (derde fase). Het herwint aan belang met de Europese Revolutie van 1848, de aarzelende pogingen tot een parlementaire democratie in Duitsland, de staatsgreep van Lodewijk Bonaparte op 2 december 1851 en de ervaringen met het parlementarisme in Engeland (vierde fase). In zijn werken over de Kritiek van de Politieke Economie, die voornamelijk vanaf de late jaren 1850 werden geschreven, probeert Marx aan te tonen dat een democratische, alledaagse religie essentieel is voor de reproductie van kapitalistische verhoudingen (vijfde fase). De Commune van Parijs brengt Marx uiteindelijk tot het overwegen van positieve modellen van democratie (zesde fase). De fasen variëren in lengte en zijn soms zeer dynamisch:
- 1842–1843: de fase van de radicale democratie en de theorie van de publieke sfeer.
- 1843–1844: de fase van politieke kritiek.
- 1845–1848: de fase van ontdekking en kritiek op de maatschappelijke arbeidsverdeling en klassenheerschappij.
- 1848 e.v.: de fase van kritiek op het falen van de democratische politiek van de burgerij.
- 1857–1871: de fase waarin bewezen wordt dat democratie essentieel is voor de kapitaalrelatie.
- 1871 e.v.: de fase waarin gezocht wordt naar alternatieve vormen van maatschappelijke coördinatie.
Het is opmerkelijk dat Marx veel argumenten uit eerdere fasen niet volledig laat varen, maar ze juist probeert te integreren in de context van zijn verder ontwikkelde theorie. Hij gebruikt ze omdat ze bijdragen aan een beter begrip van de situatie, maar ook om vraagstukken te verhelderen en hun rationele element te identificeren. Dit geldt bijvoorbeeld voor zijn kritische reflecties op religie, omdat anders het mystieke, spookachtige karakter van kapitaal en democratie als vormen van geseculariseerde religie helemaal niet te begrijpen is; zijn kritiek op politiek, vrijheid en gelijkheid; zijn aanpassingen aan de maatschappelijke differentiatie van economie en politiek; en zijn reflecties op rationele vormen van coördinatie als vervanging voor de burgerlijke staat.
Alex Demirovic (1952) is een sociaal wetenschapper. Overgenomen met de vriendelijke toestemming van Dietz Berlin.
nd-aktuell